‘Die trouweloos van aard als ik is
Eens Amsterdam verried
Hij vindt geen rust
Aleer zijn schuld
Gedelgd is met een lied
En waar hij zwerft
En wat hij zoekt
Vindt hij ter wereld niet
Voordat hij weer de duiven
Rond de Westertoren ziet.’
Jan Campert – Amsterdamsch Lied 1951
Ik luister naar Een Lichte Vrouw van Herman van Veen uit 1984. Van Veen citeert Jan Campert met een frase uit ‘Een Amsterdamsch Lied.` Dat het slechts een stukje uit het gedicht is, wist ik niet.
Een gevoel van melancholie bekruipt me wanneer ik Een Lichte Vrouw opzet. Zowel muzikaal als tekstueel is het een waar pareltje.
Wanneer de laatste klanken van het lied wegsterven, denk ik terug aan al die keren dat ik op Amsterdamse bodem verkeerde.
Ik zal een jaar of vier geweest zijn toen ik met mijn ouders voor het eerst naar Amsterdam ging. Of ik mij dat nog herinner? Vage flitsen, de regen in de straten, een teddybeer bij het vertrek van een vertraagde intercity.
Misschien is daar wel mijn haat-liefdeverhouding ontstaan voor de Nederlandse Spoorwegen. Toch moet ik toegeven dat ik zonder de trein nergens kom, ook niet in Amsterdam.
Man, man wat ben ik altijd weer blij wanneer de trein het Centraal in rijdt. Welcome back!
Amsterdam doet iets met je. De stad leeft, misschien is dat ook wel wat mij zo aanspreekt. Het is er anders. Hier kun je heerlijk ongestraft mensen kijken, inspiratie opdoen en volledig uit je plaat gaan.
Amsterdam, jij wordt nooit saai. Telkens ontdek je er weer nieuwe dingen.
Maar keer op keer komt het moment dat de laatste trein vertrekt…
‘Straks ben ik niet in deze stad
Maar denk er toch weer aan terug
Dan denk ik hoe ik zomaar
Haring at op een ronde brug.’
Herman van Veen – Een Lichte Vrouw 1984